Skip to content

Organisatorische en operationele grenzen: de basis van een betrouwbare CO₂-footprint

Zonder strakke afbakening geen betrouwbare cijfers. Zo pak je het aan volgens het Greenhouse Gas Protocol.

Duurzaam ondernemen begint met heldere en transparante rapportage van je klimaatimpact. Steeds meer organisaties willen hun CO₂-uitstoot inzichtelijk maken, vanuit klantverwachtingen, ketenverplichtingen of wetgeving (denk aan CSRD). De eerste stap naar een betrouwbare CO₂- footprint is het vastleggen van de organisatorische en operationele grenzen waarover je je footprint gaat berekenen.

In dit artikel lees je hoe je volgens het Greenhouse Gas (GHG) Protocol organisatorische en operationele grenzen bepaalt en waarom dit cruciaal is voor een transparante CO₂-rapportage.

Waarom organisatorische en operationele grenzen afbakenen?

Een transparante CO₂-rapportage begint met een scherp antwoord op de vraag: welke onderdelen en activiteiten van onze organisatie rekenen we mee? Zonder duidelijke afbakening kun je emissies niet juist toewijzen, niet zinvol vergelijken over de tijd en niet consistent rapporteren naar klanten of auditoren. Heldere grenzen zorgen voor:

  • Vergelijkbaarheid: jaar-op-jaar en tussen business units.
  • Betrouwbaarheid: eenduidige toekenning voorkomt dubbeltelling of gaten.
  • Audit readiness: sluit aan bij GHG-Protocol en (indien relevant) ESRS-E1 eisen onder CSRD.

Afbakening van grenzen op basis van het GHG-Protocol

Het Greenhouse Gas (GHG) Protocol is het wereldwijd erkende raamwerk voor het meten en rapporteren van broeikasgasemissies. Het biedt een uitgebreide structuur waarmee organisaties hun klimaatimpact op een consistente, transparante en geloofwaardige manier kunnen vastleggen.

Stap 1: Organisatorische grenzen bepalen

Voordat emissies kunnen worden gecategoriseerd, is het essentieel om de organisatorische grenzen te definiëren: welke onderdelen van het bedrijf worden meegenomen in de voetafdruk? Het GHG-protocol biedt hiervoor twee benaderingen:

  1. Equity Share Approach: Emissies worden toegewezen op basis van het eigendomsbelang van de organisatie in een activiteit. Dit weerspiegelt het economische belang, ongeacht de mate van controle. Dus je rapporteert emissies naar rato van je eigendomsbelang in activiteiten of deelnemingen. Heb je 40% aandeel in een joint venture, dan tel je 40% van die emissies mee.
  2. Control Approach: Emissies worden toegerekend op basis van de mate waarin de organisatie controle heeft over de activiteiten. Dit kan op twee manieren worden gedefinieerd:
    Financiële controle: De organisatie kan financiële en operationele beleidskeuzes bepalen.
    Operationele controle: De organisatie heeft volledige zeggenschap over de uitvoering van operationele beleidslijnen en procedures. Anders gezegd, je bepaalt het operationele beleid en hebt het dagelijks beheer.

Veel bedrijven kiezen voor operationele controle. Daarmee sluit je aan op hoe processen worden aangestuurd, hoe data beschikbaar is en waar je daadwerkelijk invloed op reductie kunt uitoefenen. Belangrijk: leg je keuze schriftelijk vast en houd die keuze consistent door de tijd.

Stap 2: Operationele grenzen vastleggen

Zodra de organisatorische grenzen zijn vastgesteld, is de volgende stap het indelen van emissies in scopes. Het GHG-Protocol biedt een volledig overzicht van alle emissietypen die binnen een organisatie kunnen voorkomen. Het onderscheidt drie scopes:

  • Scope 1: Directe broeikasgasemissies uit bronnen die eigendom zijn van of onder controle staan van de organisatie. Zoals, verbranding van brandstoffen (gas, diesel), procesemissies, koelmiddelenlekken (F gassen).
  • Scope 2: Indirecte emissies als gevolg van ingekochte elektriciteit en andere energiedragers. Denk aan ingekochte elektriciteit, warmte, stoom of koeling.
  • Scope 3: Overige indirecte emissies buiten Scope 2, die elders in de waardeketen plaatsvinden, zowel upstream als downstream. o.a. ingekochte goederen en diensten, upstream/downstream transport, afval, woon werk, zakenreizen, kapitaalgoederen, gebruik en einde levensfase van verkochte producten, upstream en downstream leased assets.

Deze scopes zijn verder onderverdeeld in specifieke activiteitencategorieën. Scope 1 omvat 4 categorieën, Scope 2 omvat 2 categorieën en Scope 3 is verdeeld in 15 categorieën, verspreid over upstream en downstream.

Scope 3 is vaak het grootste deel van de totale footprint. Maar hoe bepaal je welke categorieën materieel zijn? Het GHG-protocol adviseert om te starten met een kwalitatieve materialiteitsanalyse. Hierbij beoordeel je alle 15 Scope 3-categorieën op basis van een aantal criteria:

  • Omvang: Hoe groot is de potentiële bijdrage van deze categorie aan de totale emissies?
  • Invloed: In welke mate kan jouw organisatie deze emissies beïnvloeden of reduceren?
  • Belang voor stakeholders: Hoe belangrijk vinden klanten, ketenpartners, investeerders of toezichthouders deze categorie?

Op basis van deze analyse maak je een toplijst van materiële categorieën. Vaak blijken categorieën zoals ingekochte goederen en diensten, transport en distributie, kapitaalgoederen, afval en zakenreizen materieel. Voor producenten komen daar vaak gebruik van verkochte producten en end-of-life bij.

Tip: Documenteer je beoordeling en onderbouwing. Dit is belangrijk voor transparantie en voor toekomstige audits of CSRD-rapportages.

Conclusie

Het bepalen van organisatorische en operationele grenzen is geen formaliteit, maar de fundering van een betrouwbare CO₂-footprint. Zonder deze stap ontbreekt de basis voor transparante rapportage, vergelijkbaarheid en effectieve reductie. Door te werken volgens het GHG-protocol leg je niet alleen een solide structuur neer, maar voldoe je ook aan de eisen van klanten, ketenpartners en wetgeving zoals CSRD.

Kortom: begin bij de grenzen, maak bewuste keuzes en documenteer ze zorgvuldig. Zo creëer je inzicht, grip en geloofwaardigheid, en zet je de eerste stap naar een klimaatstrategie die écht impact maakt.

Auteur: Nathalie Geerts, adviseur Klimaat en energie

Meer informatie